Gaat de mens steeds meer lijken op een machine? En zo ja, wat betekent dit voor onze identiteit?
Deze vragen stonden centraal in de maand van de Filosofie, in 2014. Met de snel toenemende digitalisering van ons hele leven is dat een logische vraag. Wantrouwen ten aanzien van onze eigen uitvindingen lijkt een ingebakken menselijke neiging en gaat eeuwen terug. Toen het schrift zich ontwikkelde in het oude Griekenland stuitte dat op veel weerstand van de intelligentsia. Je zou zeggen dat filosofen als Plato en Socrates van blijdschap een vreugdedansje maakten: eindelijk tijd voor nog meer nadenken! Dat viel tegen, getuige de woorden van Socrates aan zijn vriend Phaedrus:
“This invention will produce forgetfulness in the minds of those who learn to use it, because they will not practice their memory. Their trust in writing, produced by external characters which are no part of themselves, will discourage the use of their own memory within them.”
[Plato 1925, 274e-275a]
Kortom: het schrift zorgt ervoor dat we ons eigen geheugen niet meer trainen en dat we te afhankelijk worden van externe middelen.
“Zie de mens – hij is niet meer.” Zo luidde de slogan van de Maand van de Filosofie, in 2014. “De mens gaat steeds meer lijken op een machine”, lezen we verder op Filosofie.nl, “en robots, die worden steeds menselijker.” Dat laatste is zeker waar. Kijk maar naar Nuvo, de eerste robot (geboortejaar 2005) die eenvoudig huishoudelijk werk kan doen. En de eerste robot die viool kan spelen zag het levenslicht in 2007. De ‘geestelijke ouders’ bij Toyota zeggen dat deze robots ‘vriendelijkheid’ en ‘intelligentie’ belichamen, wat ze uitermate geschikt maakt als hulp in de huishouding, of het verschonen van luiers bij bejaarden.
Technologie die mensenlijk handelen overneemt of imiteert. Het stuit op net zoveel weerstand als enthousiasme.
Want vormt die technologie geen bedreiging van de dingen die ons juist menselijk maken? Deze vraag vormt de rode draad in het boek Alone together van Sherry Turkle, een Amerikaanse hoogleraar die de interactie tussen mens en machine onderzoekt. Bij technologie moet je in deze context denken aan: schaakcomputers, speeltjes zoals de populaire Furby’s of Tamagotchi’s en nog meer geavanceerde robots, zoals de sociale robot Kismet, of het robothondje AIBO.

In Alone together geeft Sherry Turkle talloze voorbeelden van het gemak waarmee proefpersonen een band ontwikkelen met een robot. Stoere mannen die zeker dachten te weten dat ze nooit iets zouden kunnen voelen voor een robot, waren binnen enkele weken hooked aan de robot Cog die tijdelijk bij ze inwoonden. Ook journalist Mark Allen kan daarover meepraten; hij beschreeef in The New York Times zijn toenemende affectie voor het robotje Nuvo, die hij voor drie weken te logeren had. Met een jaloers vriendje tot gevolg:
“My boyfriend called me the next day and asked if I was sleeping in the same room with Nuvo. When I told him we were sleeping in the same bed, there was an awkward pause (…)”
Zoals kinderen een band voelen met een knuffel, zo blijken volwassenen net zo goed in staat om zich een relatie in te beelden met een levenloos wezen. Sherry Turkle ziet er een maatschappelijk gevaar in: als mensen bereid zijn om het bed te delen met een robot, in plaats van een mens, ontstaat er vanzelf een markt voor de Partner Robots waar Toyota zo hard aan werkt. En dat kan voor de overheid een reden zijn om nog minder te werken aan de personeelstekorten in de zorg.
Een andere angst van Turkle lijkt een beetje op de angst van Socrates: als robots gaan optreden als menselijke kameraadjes, verliezen wij dan niet onze menselijke vaardigheden, zoals aanpassing, empathie en compassie? Een robot is immers heerlijk voorspelbaar, zeurt niet over huiswerk of slingerende sokken en maakt je niet onzeker. Is het dan niet heel verleidelijk dat we als mensen steeds meer de voorkeur zullen geven aan interactie met apparaten en robots, omdat die tenminste niet zo moeilijk doen? Het is maar speculatie, maar toch zijn dit soort angsten op zijn minst herkenbaar. Hoeveel mensen hebben zichzelf ondertussen weleens horen zeggen door Facebook minder snel geneigd zijn af te spreken in het echt? En wie heeft zijn of haar smartphone inmiddels nog nooit ‘mijn beste vriendje‘ genoemd? (of lag dat aan mij?)
Naast de reeële zorgen van Sherry Turkle zijn er ook theorieën die door kunnen gaan voor een Oscar-winnend filmscenario.
De eerste jaloerse robot moet nog uitgevonden worden, maar ondertussen wordt er al serieus gespeculeerd over hoe techniek een einde maakt aan de mensheid as we know it.
Zo publiceerde Trouw een artikel over Susan Blackmore en haar ‘temes-theorie’, een speculatie naar hoe de mens zou kunnen worden ‘uitgeroeid’ door techniek. Een teme is een samenvoeging van de termen ‘techno’ en ‘meme’. Het woord meme is bedacht door de evolutiebioloog Richard Dawkins. Hij stelt dat de meme een culturele variant is van een gen, of ‘iets wat zichzelf kopieert’. Het woord verwijst naar een idee, liedje, ontwerp of welke vorm van informatie dan ook, die zichzelf verspreidt via een informatiedrager, zoals hersenen en sociale netwerken. Grote wereldreligies worden gezien als ‘succesvolle’ memen die door de tijd heen hun nut blijven bewijzen, zich eventueel aanpassen, muteren dus, en zo eeuwenlang blijven overleven.
De manier waarop memen zich verspreiden is volgens Dawkins te vergelijken met hoe genen dat doen. Genen maken kopieën van zichzelf, die van lichaam op lichaam worden overgedragen. Zo is het ook met memen: deze kopiëren zichzelf via de menselijke hersenen en de sociale relaties die de mens onderhoudt. Dat is geen gestuurd proces, zoals Dawkins in zijn boek The selfish gene al stelde, maar een kwestie van survival of the fittest. Een succesvol meme verspreidt zich in die zin als een soort virus en hoeft in essentie niet per se moreel ‘goed’ of mooi te zijn om via menselijke taal en gedrag gekopieerd te worden.
Blackmore borduurt voort op Dawkins’ theorie en spreekt in haar TED talk van ‘selfish memes’:
“Some of them will be copied because they’re good, or true, or useful, or beautiful. Some of them will be copied even though they’re not. Some, it’s quite hard to tell why.”
Met haar teme-theorie voert Blackmore de analogie tussen de gen en de meme verder door. Een teme is een meme op technologisch vlak. Neem bijvoorbeeld de teme het schrift. Dat begon ooit op een kleitablet en heeft zich door middel van een aantal mutaties door de tijd heen doorontwikkeld tot apparaten als de ipad en smartphone. Het geschreven woord heeft duidelijk zijn nut bewezen en we doen het dan ook tot op de dag van vandaag. Nu is het schrift een tamelijk onschuldige teme, maar wat nou als ze zo slim worden dat ze in staat zijn om zelf een brein te scheppen – bijvoorbeeld in de vorm van een robot – waarmee zij zichzelf kunnen dupliceren en de mens op den duur niet meer nodig hebben om te overleven? Dan zou het wel eens einde verhaal kunnen zijn voor de mensheid.
Een ingewikkelde theorie, vind ik zelf, maar ook bijna een beetje aandoenlijk. Zoals de angst van een kind dat bang is voor de monsters onder het bed. Dat wij geneigd zijn om de techniek die wij zelf ontwikkelen automatisch te zien als kwaadaardig, slechts uit op onze vernietiging, zegt volgens mij vooral iets over hoe wij tegen onszelf aankijken. Want áls wij op een goed moment al in staat blijken om bezielde robots te maken, dan moet het toch een koud kunstje zijn om ze ook eigenschappen als liefde, compassie en empathie mee te geven?
Het boeddhisme is tenslotte ook een verzameling memes als we de logica van Dawkins volgen. De traditie die eigenschappen als compassie en liefdevolle vriendelijkheid cultiveert, door middel van meditatie, houdt zich al meer dan 2500 jaar staande, al dan niet aangepast aan de tijd en cultuur waarin het wordt doorgegeven. Komt dat omdat er iets in die traditie schuilt dat zich omwille van zichzelf wil dupliceren? Of is het effect van dingen als evenwichtig en met compassie in het leven staan gewoon zo aantrekkelijk dat mensen er zelf voor kiezen om het door te geven?
Stel je eens voor, een wereld vol robots, die niets anders doen dan mediteren, nadat ze de wereld van ons hebben overgenomen.
Dit artikel verscheen oorspronkelijk in Boeddha Magazine, in april 2014