Waren we in de jaren ’60 en ’70 nog bang voor de Russen en joegen de moslims ons de laatste vijftien jaar de stuipen op het lijf, de laatste paar jaar signaleert Kitty een trend als het gaat om onze angst voor techniek.
Nou ja, zo nieuw is die angst eigenlijk ook weer niet. Eigenlijk zijn we altijd al wantrouwend geweest ten aanzien van onze uitvindingen. Toen het schrift zich ontwikkelde in het oude Griekenland stuitte dat op veel weerstand van de intelligentsia. Je zou zeggen dat brainy figuren als Plato en Socrates van blijdschap een vreugdedansje maakten: eindelijk tijd voor nog meer nadenken! Maar nee hoor, ze waren not amused, getuige de woorden van Socrates aan zijn vriendje Phaedrus:
“This invention will produce forgetfulness in the minds of those who learn to use it, because they will not practice their memory. Their trust in writing, produced by external characters which are no part of themselves, will discourage the use of their own memory within them.”
[Plato 1925, 274e-275a]
April is de maand van de filosofie en dit jaar luidt het motto: Zie de mens – hij is niet meer. De mens gaat steeds meer lijken op een machine, zo wordt er in de introductie gesteld, en robots, die worden steeds menselijker. Dat laatste is zeker waar. Zo verscheen Nuvo, de eerste robot die eenvoudig huishoudelijk werk kan doen, in 2005 ten tonele. De eerste robot die viool kan spelen was een feit in 2007, ontwikkeld door Toyota en onderdeel van de ‘Partner Robot‘ serie. Volgens Toyota belichamen deze robots ‘vriendelijkheid’ en ‘intelligentie’, wat ze uitermate geschikt maakt als hulp in de huishouding, of het verschonen van luiers bij bejaarden.
Verliefd op een robot
Hoewel wij als mensen als kippen zonder koppen dolenthousiast worden van dit soort dingen, zijn er net als in het oude Griekenland ook mensen met weerstand. In het boek Alone together beschrijft Sherry Turkle de resultaten van haar jarenlange onderzoek naar mensen en technologie. Zo onderzoekt ze al sinds de jaren zeventig hoe mensen omgaan met kunstmatige vormen van intelligentie. Dat kan gaan om schaakcomputers, speeltjes zoals de populaire Furby’s of Tamagotchi’s en nog meer geavanceerde robots, zoals de sociale robot Kismet, of het robothondje AIBO.
In haar boek geeft ze talloze voorbeelden van het gemak waarmee proefpersonen een band ontwikkelen met een robot. Stoere mannen die vooraf aan het onderzoek zwoeren dat ze nooit iets zouden kunnen voelen voor een robot, waren binnen enkele weken hooked aan de robot Cog die tijdelijk bij ze inwoonden. Ook journalist Mark Allen kan daarover meepraten; hij beschreeef in The New York Times zijn toenemende affectie voor het robotje Nuvo, die hij voor drie weken te logeren had. Met een jaloers vriendje tot gevolg:
“My boyfriend called me the next day and asked if I was sleeping in the same room with Nuvo. When I told him we were sleeping in the same bed, there was an awkward pause (…)”
Zoals kinderen een band voelen met een knuffel, zo blijken volwassenen net zo goed in staat om zich een relatie in te beelden met een levenloos wezen. Sherry Turkle ziet er een maatschappelijk gevaar in: als mensen bereid zijn om het bed te delen met een robot, in plaats van een mens, ontstaat er vanzelf een markt voor de Partner Robots waar Toyota zo hard aan werkt. En dat kan voor de overheid een reden zijn om nog minder te werken aan de personeelstekorten in de zorg.
Een andere angst van Turkle lijkt een beetje op de angst van Socrates: als robots gaan optreden als menselijke kameraadjes, verliezen wij dan niet onze menselijke vaardigheden, zoals aanpassing, empathie en compassie? Een robot is immers heerlijk voorspelbaar, zeurt niet over huiswerk of slingerende sokken en maakt je niet onzeker. Is het dan niet heel verleidelijk dat we als mensen steeds meer de voorkeur zullen geven aan interactie met apparaten en robots, omdat die tenminste niet zo moeilijk doen? Het is maar speculatie, maar toch zijn dit soort angsten op zijn minst herkenbaar. Hoeveel mensen hebben zichzelf ondertussen weleens horen zeggen door Facebook minder snel geneigd zijn af te spreken in het echt? En wie heeft zijn of haar smartphone inmiddels nog nooit ‘mijn beste vriendje‘ genoemd? (or was it just me?)
The robots are coming
Naast de reeële zorgen van Turkle doen er ook theorieën de ronde die met gemak kunnen doorgaan voor een Oscar-winnend filmscenario. De eerste jaloerse robot moet nog uitgevonden worden, maar ondertussen wordt er al serieus gespeculeerd over hoe de mensheid mogelijk zou kunnen worden uitgeroeid door de techniek.
Afgelopen zaterdag stond er in de bijlage van Trouw een artikel over Susan Blackmore en haar ‘temes-theorie’, waarmee ze speculeert hoe de mens mogelijk zou kunnen worden ‘uitgeroeid’ door techniek. Een teme is een samenvoeging van de termen ‘techno’ en ‘meme’. Het woord meme is de culturele variant van een gen. Het woord verwijst naar een idee, liedje, ontwerp of welke vorm van informatie dan ook, dat zichzelf verspreidt via een informatiedrager, zoals hersenen en sociale netwerken. Grote wereldreligies worden gezien als ‘succesvolle’ memen die door de tijd heen hun nut blijven bewijzen, zich eventueel aanpassen, muteren dus, en zo eeuwenlang blijven overleven.
De manier waarop memen zich verspreiden is volgens Blackmore te vergelijken met een gen. Genen maken kopiën van zichzelf, die van lichaam op lichaam worden overgedragen. Zo is het ook met memen: deze kopiëren zichzelf via de menselijke hersenen en de sociale relaties die de mens onderhoudt. Dat is geen gestuurd proces, zoals Dawkins in zijn boek ‘The selfish gene’ al stelde, maar een kwestie van survival of the fittest. Een succesvol meme verspreidt zich in die zin als een soort virus en hoeft in essentie niet per se goed of mooi te zijn om via menselijke taal en gedrag gekopieerd te worden. Vandaar dat Blackmore in haar TED talk spreekt van ‘selfish memes’:
“Some of them will be copied because they’re good, or true, or useful, or beautiful. Some of them will be copied even though they’re not. Some, it’s quite hard to tell why.”
Een teme is een meme op technologisch vlak. Neem bijvoorbeeld de teme het schrift. Dat begon ooit op een kleitablet en heeft zich door middel van een aantal mutaties door de tijd heen doorontwikkeld tot apparaten als de ipad en smartphone. Het geschreven woord heeft duidelijk zijn nut bewezen en we doen het dan ook tot op de dag van vandaag. Nu is het schrift een tamelijk onschuldige teme, maar wat nou als ze zo slim worden dat ze in staat zijn om een brein te scheppen – bijvoorbeeld in de vorm van een robot – waarmee zij zichzelf kunnen dupliceren en de mens op den duur niet meer nodig hebben om te overleven? Dan zou het wel eens einde verhaal kunnen zijn voor de mensheid as we know it.
Eigenlijk vind ik de theorie bijna aandoenlijk, zoals een kind die bang is voor de monsters onder het bed dat ook is. Dat wij geneigd zijn om de techniek die wij zelf ontwikkelen automatisch te zien als kwaadaardig, slechts uit op onze vernietiging, zegt volgens mij vooral iets over hoe wij tegen onszelf aankijken. Want áls wij op een goed moment al in staat blijken om bezielde robots te maken, dan moet het toch een koud kunstje zijn om ze ook eigenschappen als liefde, compassie en empathie mee te geven?
Boeddhisme, met al haar principes en meditatietools is tenslotte ook een verzameling memes, en houdt zich al meer dan 2500 jaar staande, al dan niet aangepast aan de tijd en cultuur waarin het wordt doorgegeven. Neem het fenomeen compassie, ook een soort meme waar mensen maar te makkelijk mee besmet raken. Komt dat omdat er iets in het idee compassie schuilt dat zich omwille van zichzelf wil dupliceren? Of is het effect van compassie gewoon zo aantrekkelijk dat mensen er zelf voor kiezen om het door te geven?
Stel je eens voor, een wereld vol robots, die niets anders doen dan mediteren, nadat ze de wereld van ons hebben overgenomen.